iemand niet aan zijn kop kunnen hebben


iemand niet aan zijn kop kunnen hebben 1.0

geen gezeur van iemand kunnen hebben; iemand gezeur niet kunnen velen

Algemene voorbeelden


'Ik vertik het om opgesloten te zitten', zei ze. Hik. Ze staarde in de wasbak. 'Eefje, ga dan ergens anders naar toe, alsjeblieft. Ik kan jou niet aan mijn kop hebben vanmiddag.'

Heden mosselen, morgen gij, Hans Vervoort,